Zoeken
Lees het eerste hoofdstuk van '9 november'
Colleen Hoover is de koningin van #BookTok. Lees nu het eerste hoofdstuk van haar boek 9 november!

Lees het eerste hoofdstuk van '9 november'

Gepubliceerd op 6 maart, 2024 om 13:53, aangepast op 6 maart, 2024 om 15:28

Ik vraag me af wat voor geluid het zou maken als ik dit glas naar zijn hoofd zou gooien.
Het is een dik glas. Zijn hoofd is hard. Alles voor een klinkende klap is aanwezig.
Ik vraag me af of hij zou bloeden. Er liggen servetten op tafel, maar niet van het soort dat veel bloed zou kunnen opnemen.
‘Dus ja, ik ben wel een beetje ontdaan, maar het is nu eenmaal zo,’ zegt hij.
Bij het geluid van zijn stem klem ik het glas nog stijver vast, in de hoop dat het in mijn hand blijft en niet eindigt tegen de zijkant van zijn schedel.
‘Fallon?’ Hij schraapt zijn keel en probeert zijn woorden te verzachten, maar nog steeds snijden ze als messen door me heen. ‘Ga je nog iets zeggen?’
Met mijn rietje prik ik in het holle gedeelte van mijn ijsblokje, terwijl ik me voorstel dat dat zijn hoofd is.
‘Wat moet ik zeggen?’ mompel ik, eerder als een brutaal kind dan de volwassene van achttien die ik ben. ‘Moet ik je soms feliciteren?’
Mijn rug raakt de leuning van het zitje en ik sla mijn armen voor mijn borst over elkaar. Ik kijk hem aan en vraag me af of de spijt die ik in zijn ogen zie wordt veroorzaakt doordat hij me heeft teleurgesteld of doordat hij weer eens domweg doet alsof. Hij zit hier nog koud vijf minuten, of hij heeft zijn kant van het zitje alweer veranderd in zijn podium. En weer word ik gedwongen zijn publiek te zijn.
Zijn vingers trommelen tegen de zijkant van zijn koffiekopje terwijl hij me een paar hartslagen lang zwijgend aankijkt.
Roffelderoffel.
Roffelderoffel.
Roffelderoffel.

Hij denkt dat ik uiteindelijk wel zal toegeven en hem zal vertellen wat hij wil horen, maar hij heeft me de afgelopen twee jaar niet vaak genoeg gezien om te weten dat ik dat meisje niet meer ben.
Als ik weiger op zijn act in te gaan, slaakt hij ten slotte een zucht en plant zijn ellebogen op tafel. ‘Nou, ik dacht dat je blij voor me zou zijn.’
Ik dwing mezelf ertoe snel mijn hoofd te schudden. ‘Blíj voor je zijn?’
Dat kan hij niet menen.
Hij haalt zijn schouders op, en zijn toch al irritante gelaatsuitdruk-king maakt plaats voor een zelfvoldane grijns. ‘Ik wist niet dat ik het in me had om weer vader te worden.’
Aan mijn mond ontsnapt een ongelovige schaterlach. ‘Sperma in de vagina van een vierentwintigjarige spuiten maakt je nog niet tot een vader,’ zeg ik ietwat bitter.
Zijn zelfvoldane glimlach vervaagt, en hij leunt achterover en houdt zijn hoofd schuin. Dat schuin gehouden hoofd was altijd zijn vaste gebaar wanneer hij niet zeker wist hoe hij op het witte doek moest reageren. ‘Als je kijkt alsof je diep over iets nadenkt, kun je daar vrijwel elke emotie mee uitdrukken. Verdrietig, peinzend, verontschuldigend, meelevend.’ Ik hoop niet dat hij er nu aan denkt dat hij het grootste deel van mijn leven mijn acteercoach was en dat deze blik een van de eerste was die hij me leerde.
‘Denk je dat ik het recht niet heb om mezelf vader te noemen?’ Hij lijkt beledigd door mijn reactie. ‘Wat ben ik dan volgens jou?’
Dat vat ik maar op als een retorische vraag, en ik begin nu in een ander ijsblokje te prikken. Vaardig rijg ik het aan mijn rietje en breng het geheel naar mijn mond. Met een hard, zorgeloos gekraak bijt ik erop. Hij verwacht vast niet van me dat ik op die vraag antwoord geef. Hij is geen ‘vader’ meer geweest sinds de avond dat mijn acteercarrière tot stilstand kwam, toen ik nog maar net zestien was. En als ik eerlijk tegen mezelf ben, weet ik niet eens of hij vóór die avond wel een echte vader was. We waren meer een acteercoach en een student.
Een van zijn handen zoekt zich een weg door de kostbare geïmplanteerde haarfollikels boven zijn voorhoofd. ‘Waarom doe je zo?’ Hij raakt met de minuut meer geërgerd door mijn houding. ‘Ben je soms nog steeds kwaad dat ik niet ben komen opdagen bij je diploma-uitreiking? Ik heb je al gezegd dat ik twee dingen tegelijk te doen had.’
‘Nee,’ antwoord ik op vlakke toon. ‘Ik had je niet eens uitgenodigd voor mijn diploma-uitreiking.’
Hij schuift naar achteren en kijkt me ongelovig aan. ‘Waarom niet?’
‘Ik had maar vier kaartjes.’
‘Ja, en?’ zegt hij. ‘Ik ben je vader. Waarom zou je me in godsnaam níét uitnodigen voor je diploma-uitreiking van de middelbare school?’
‘Je zou toch niet zijn gekomen.’
‘Dat weet je niet,’ kaatst hij terug.
‘Je bént niet gekomen.’
Hij rolt met zijn ogen. ‘Natuurlijk ben ik niet gekomen, Fallon. Ik was niet uitgenodigd.’
Ik slaak een diepe zucht. ‘Je bent onmogelijk. Nu snap ik waarom mam bij je is weggegaan.’
Hij schudt even zijn hoofd. ‘Je moeder is bij me weggegaan omdat ik het bed in ben gedoken met haar beste vriendin. Mijn persoonlijkheid had er niets mee te maken.’
Ik weet niet eens wat ik daarop moet zeggen. Die man heeft absoluut nul komma nul spijtgevoel. Daar haat ik hem om, maar tegelijk benijd ik hem ook. Leek ik maar meer op hem in plaats van op mijn moeder. Hij trekt zich niets aan van zijn vele gebreken, terwijl de mijne in mijn leven in het middelpunt van de aandacht staan. Mijn gebreken maken me ’s ochtends wakker en houden me elke nacht uit mijn slaap.
‘Wie had de zalm besteld?’ vraagt de ober. Hij had geen beter moment kunnen kiezen.
Ik steek mijn hand op, en hij zet mijn bord voor me neer. Maar ik heb geen trek meer, dus schuif ik met mijn vork de rijst heen en weer.
‘Hé, wacht eens even…’ Ik kijk op naar de ober, maar hij heeft het niet tegen mij. Aandachtig neemt hij mijn vader op. ‘Bent u…’
O god, daar gaan we weer.
De ober slaat met zijn hand op de tafel, en ik krimp in elkaar. ‘Jazeker wel! U bent Donovan O’Neil! U hebt Max Epcott gespeeld!’
Mijn vader haalt bescheiden zijn schouders op, maar ik weet dat deze man geen enkele bescheidenheid kent. Ook al heeft hij de rol van Max Epcott niet meer gespeeld sinds het televisieprogramma tien jaar geleden is gestopt, hij doet nog steeds alsof het heel wat voorstelt. En mensen die hem herkennen dragen eraan bij dat hij nog steeds zo reageert. Het lijkt wel alsof ze nog nooit een acteur in levenden lijve hebben gezien. Dit is L.A., verdorie. Iederéén is hier acteur!
Ik heb nog steeds zin om ergens in te prikken en spiets mijn zalm aan mijn vork, maar dan onderbreekt de ober me om te vragen of ik een foto van hen tweeën wil maken.
Zucht.
Met tegenzin laat ik me uit het zitje glijden. Hij wil me zijn telefoon aangeven om de foto te maken, maar ik steek afwerend mijn hand op en loop vervolgens om hem heen.
‘Ik moet even naar het toilet,’ mompel ik, en ik loop weg. ‘Maak maar een selfie met hem. Daar is hij dol op.’
Ik haast me naar de toiletten om even van mijn vader verlost te zijn. Ik weet niet waarom ik hem gevraagd heb vandaag met me af te spreken. Misschien is dat omdat ik ga verhuizen en hem god mag weten hoelang niet zal zien, maar dat is allemaal niet genoeg excuus om mezelf aan deze beproeving te onderwerpen.
Ik trek de deur van het eerste toilethokje open. Die draai ik achter me op slot en ik haal een beschermend hoesje uit de dispenser en breng dat aan op de wc-bril.
Ik heb een keer gelezen over een onderzoek naar bacteriën in open-bare toiletten. In alle onderzochte toiletten bleken in het eerste toilethokje telkens de minste bacteriën aanwezig te zijn. Mensen gaan ervan uit dat het eerste hokje het vaakst wordt gebruikt, dus slaan ze het over. Maar ik niet. Het is het enige wc-hokje dat ik voortaan zal gebruiken.
Ik ben niet altijd zo panisch voor bacteriën geweest, maar nadat ik op mijn zestiende twee maanden in het ziekenhuis had gelegen ben ik ietwat geobsedeerd geraakt door hygiëne.
Als ik klaar ben op de wc, doe ik er minstens een volle minuut over om mijn handen te wassen. De hele tijd kijk ik ernaar, want ik weiger in de spiegel te kijken. Het wordt elke dag makkelijker om mijn spiegelbeeld te vermijden, maar desondanks vang ik nog steeds glimpen van mezelf op als ik een papieren handdoekje wil pakken. Hoe vaak ik ook in een spiegel heb gekeken, nog altijd ben ik niet gewend aan wat ik zie.
Ik breng mijn linkerhand omhoog en raak de littekens aan die over de linkerkant van mijn gezicht lopen, over mijn kaak en omlaag naar mijn hals. Ze verdwijnen onder de kraag van mijn shirt, maar onder mijn kleren lopen de littekens door over de hele linkerkant van mijn romp, tot vlak onder mijn middel. Ik laat mijn vingers over de  delen van mijn huid gaan die nu lijken op gebobbeld leer. Littekens die me er voortdurend aan herinneren dat de brand echt was en niet alleen maar een nachtmerrie waaruit ik mezelf wakker kan maken door in mijn arm te knijpen.
Na de brand lag ik maanden in het verband, zonder dat ik het grootste deel van mijn lichaam kon aanraken. Nu de brandwonden zijn genezen en ik alleen nog de littekens heb, betrap ik mezelf erop dat ik ze telkens obsessief aanraak. De littekens voelen aan als uitgerekt fluweel, en het zou normaal zijn om hoe ze aanvoelen net zo vreselijk te vinden als hoe ze er in mijn ogen uitzien. Maar ik vind ze juist wel lekker aanvoelen. Keer op keer laat ik mijn vingers afwezig over mijn hals of arm gaan, de brailletekens lezend op mijn huid, tot ik me realiseer wat ik doe en ermee ophoud. Ik zou geen enkel aspect van die ene grote gebeurtenis die mijn leven onder mijn voeten vandaan heeft getrokken prettig moeten vinden, ook niet als het alleen maar is hoe het onder mijn vingertoppen aanvoelt.
Maar hoe het eruitziet is een ander verhaal. Net als mijn andere gebreken zijn ze met een roze highlighter gemarkeerd, maar dan zodanig dat de hele wereld ze kan zien. Hoe ik ook mijn best doe ze te verbergen onder mijn haar en kleren, ze zijn er toch. Ze zullen er altijd zijn. Een blijvende herinnering aan de avond die alles wat goed aan me was kapotmaakte.
Ik hou me nooit zo bezig met data of gedenkdagen, maar toen ik vanochtend wakker werd, was het eerste waar ik aan dacht de datum. Waarschijnlijk omdat het de laatste gedachte was die ik had voordat ik gisteravond in slaap viel. Het is nu op de dag af twee jaar geleden dat mijn vaders huis werd verwoest door de brand die mij bijna het leven kostte. Misschien is dat wel de reden dat ik mijn vader vandaag wilde zien. Misschien had ik gehoopt dat hij er ook aan zou denken – dat hij iets zou zeggen om me te troosten. Ik weet dat hij zich al genoeg heeft verontschuldigd, maar kan ik hem ooit wel vergeven dat hij mij was vergeten?
Gemiddeld bleef ik maar één keer per week bij hem. Maar die ochtend had ik hem ge-sms’t dat ik die nacht zou blijven slapen. Dus je zou denken dat zodra mijn vader zag dat zijn huis in de fik stond, hij mij in mijn bedje wel zou komen redden.
Maar niet alleen gebeurde dat niet, hij vergat ook straal dat ik er was. Niemand wist dat er iemand in het huis was – pas toen ze me op de bovenverdieping hoorden schreeuwen. Ik weet dat hij zichzelf dat erg kwalijk neemt. Wekenlang heeft hij zich er elke keer dat hij me zag voor verontschuldigd, maar die verontschuldigingen werden mettertijd net zo schaars als zijn bezoekjes en telefoontjes. Ik voel nog steeds een heleboel wrok, ook al zou ik willen dat dat niet zo was. De brand was een ongeluk. Ik heb het overleefd. Op die twee dingen probeer ik me te focussen, maar elke keer als ik naar mezelf kijk valt dat me zwaar.
Ik denk eraan elke keer dat een ánder naar me kijkt.
De deur van de toiletten zwaait open en er komt een vrouw naar binnen, die even naar me kijkt, dan snel haar blik afwendt en doorstiefelt naar het laatste wc-hokje.
Je had het eerste moeten nemen, mevrouwtje.
Ik bekijk mezelf nog één keer in de spiegel. Vroeger droeg ik mijn haar altijd tot boven mijn schouders, met blitse oorbellen in, maar de afgelopen jaren is het een stuk gegroeid. En niet zonder reden. Ik kam met mijn vingers door de lange, donkere lokken die ik altijd zo draag dat ze de linkerkant van mijn gezicht grotendeels bedekken. Ik stulp de mouw van mijn linkerarm over mijn pols en trek dan de kraag op om het grootste deel van mijn hals te bedekken. Zo zijn de littekens
amper zichtbaar en kan ik mijn aanblik in de spiegel wel verdragen. 
Ik dacht vroeger altijd dat ik er wel leuk uitzag. Maar haar en kleren kunnen nu maar tot op zekere hoogte dingen verbergen.
Ik hoor dat er wordt doorgetrokken, dus draai ik me snel om en loop naar de deur voordat de vrouw het wc-hokje uit kan komen. Meestal doe ik er alles aan om mensen uit de weg te gaan, en niet omdat ik bang ben dat ze naar mijn littekens zullen staren. Ik ga ze uit de weg omdat ze níét staren. Zodra mensen mij zien, kijken ze meteen weg, omdat ze bang zijn bot of oordelend over te komen. Het zou voor de verandering weleens leuk zijn als iemand me in de ogen keek en mijn
blik vasthield. Het is heel lang geleden dat dat is gebeurd. Ik geef het niet graag toe, maar ik mis de aandacht die ik vroeger altijd kreeg.
Ik ga de toiletten uit en loop terug naar het zitje, teleurgesteld dat ik daar nog steeds de achterkant van mijn vaders hoofd zie. Ik had eigenlijk gehoopt dat zich een of ander noodgeval zou voordoen en dat hij terwijl ik op de wc zat had moeten vertrekken.
Het is een treurige zaak dat ik liever een leeg zitje zou treffen dan mijn eigen vader. Die gedachte doet me bijna fronsen, maar opeensword ik afgeleid door de gast in het zitje waar ik langs moet.
Meestal merk ik mensen niet op, gezien het feit dat zij er alles aandoen om oogcontact met mij te vermijden. Maar in de ogen van deze jongen ligt een intense, nieuwsgierige blik, en ze kijken me recht aan. Het eerste wat ik denk als ik hem zie is: was het maar twee jaar geleden.
Dat denk ik vaak als ik mannen tegenkom tot wie ik me aangetrokken zou kunnen voelen. En deze knaap ziet er echt heel schattig uit. Niet op die typische Hollywood-manier, zoals de meeste mannen die in deze stad wonen. Die zien er allemaal hetzelfde uit, alsof er een volmaakte mal bestaat voor ‘succesvolle acteur’ en ze zichzelf daar allemaal in proberen te passen.
Deze jongen is precies het tegenovergestelde. Zijn vijfuurs-stoppelbaardje is geen symmetrisch, doelbewust kunstwerk. In plaats daarvan zijn zijn stoppels vlekkerig en ongelijk, alsof hij de vorige avond tot laat heeft zitten werken en geen tijd meer had om zich te scheren. Zijn haar is niet met gel in model gebracht om hem die rommelige out-of-bed-look te geven. Het haar van deze jongen zit écht in de war. Chocoladebruine pieken hangen over zijn voorhoofd, sommige gril-lig en wild. Het is net of hij laat wakker is geworden en zich heeft moeten haasten naar zijn afspraak en geen tijd meer had om in de spiegel te kijken.
Zo’n onverzorgd uiterlijk zou een afknapper moeten zijn, maar dat is nou net het gekke: hoewel hij eruitziet alsof hij zich totaal niet om zichzelf bekommert, is hij een van de aantrekkelijkste mannen die ik ooit heb gezien.
Dénk ik.
Dit kon weleens een bijverschijnsel zijn van mijn obsessie met hygiëne. Misschien verlang ik wel zo wanhopig naar het soort zorgeloosheid dat deze jongen uitstraalt dat ik jaloezie per abuis aanzie voor fascinatie.
Of misschien vind ik hem wel alleen maar zo schattig omdat hij een van de weinige mensen is die in de afgelopen twee jaar niet hun blik hebben afgewend zodra ik hen in de ogen keek.
Ik moet nog steeds langs zijn tafeltje om in mijn zitje achter hem te komen, en ik kan niet besluiten of ik nou een sprintje moet trekken om hem niet zo naar me te zien kijken, of dat ik in slow motion voorbij moet lopen, zodat ik kan genieten van zijn aandacht.
Als ik aanstalten maak langs hem heen te lopen, gaat hij verzitten, en zijn blik wordt me ineens te veel. Te opdringerig. Ik voel een blos naar mijn wangen stijgen en mijn huid begint te tintelen, dus kijk ik omlaag naar mijn voeten en laat mijn haar voor mijn gezicht vallen. Ik trek zelfs een pluk tussen mijn lippen om zijn zicht nog verder te belemmeren. Ik weet niet waarom ik me onder zijn gestaar zo ongemakkelijk voel, maar dat is wel zo. Daarnet nog liep ik te bedenken hoe erg ik het miste om te worden aangestaard, maar nu het gebeurt wil ik alleen maar dat hij wegkijkt.
Vlak voordat hij aan de rand van mijn blikveld verdwijnt, kijk ik even zijn kant uit, en ik vang een glimp van een glimlach op.
Hij heeft vast mijn littekens niet gezien. Dat is de enige reden waarom een jongen zoals hij naar me zou glimlachen.
Jakkes. Het ergert me dat ik dat soort gedachten ook maar héb. Zo’n meisje was ik vroeger nooit. Ik was altijd vol zelfvertrouwen, maar de brand heeft elk greintje zelfrespect in rook doen opgaan. Ik heb geprobeerd om het terug te krijgen, maar het valt nog niet mee om te geloven dat iemand me ooit aantrekkelijk zou kunnen vinden zolang ik mezelf in de spiegel niet eens kan aankijken.
‘Dat gaat nooit vervelen,’ zegt mijn vader als ik het zitje weer in glip.
Ik kijk naar hem op, want ik ben bijna vergeten dat hij hier zat. ‘Wat gaat nooit vervelen?’
Hij zwaait met zijn vork naar de ober, die nu bij de kassa staat. ‘Dat,’ zegt hij. ‘Fans hebben.’ Hij steekt een stukje eten in zijn mond en begint met volle mond te praten. ‘Nou, waar wilde je me over spreken?’
‘Hoezo denk je dat ik je wilde spreken over iets speciaals?’
Hij gebaart over de tafel heen. ‘We zitten samen te lunchen. Het is wel duidelijk dat je me iets te vertellen hebt.’
Het is verdrietig dat het met onze relatie zover is gekomen: het idee dat een eenvoudige lunchafspraak om meer zou moeten draaien dan alleen een dochter die haar vader graag wil zien.
‘Ik verhuis morgen naar New York. Nou ja, vanavond eigenlijk al. Maar mijn vliegtuig gaat pas laat en officieel land ik niet voor de tiende in New York.’
Hij pakt zijn servet en smoort daarmee een hoest. Ik denk tenminste dat het een hoest is. Door dat nieuws heeft hij zich vast niet in zijn eten verslikt.
‘New York?’ sputtert hij.
En dan… begint hij te lachen. Te lachen! Alsof het een grap is dat ik in New York ga wonen. Kalm blijven, Fallon. Je vader is een klootzak. Dat is oud nieuws.
‘Wat zullen we nou krijgen? Hoezo dat? Wat valt er in New York te beleven?’ Terwijl hij de informatie laat bezinken, vuurt hij de ene vraag na de andere op me af. ‘En ga me alsjeblieft niet vertellen dat je online iemand hebt leren kennen.’
Mijn hart begint te hameren. Kan hij niet ten minste dóén alsof hij een beslissing van mij ondersteunt?
‘Ik wilde eens wat anders. Ik denk erover om auditie te doen voor Broadway.’
Toen ik zeven was, nam mijn vader me mee om op Broadway naar Cats te gaan kijken. Het was de eerste keer dat ik in New York was, en het was een van de leukste reisjes van mijn leven. Tot dan toe had hij me altijd gepusht om actrice te worden, maar pas toen ik een echte voorstelling zag wíst ik dat ik actrice moest worden. Omdat mijn vader elke stap die ik in mijn carrière zette dicteerde en hij meer houdt van film, had ik nooit werk kunnen maken van het theater. Maar het is nu twee jaar geleden dat ik iets heb uitgevoerd. Ik weet niet of ik echt wel de moed heb om binnenkort auditie te gaan doen, maar de keus om naar New York te verhuizen is wel een van de meest proactieve dingen die ik sinds de brand heb ondernomen.
Mijn vader neemt een slok van zijn drankje, en als hij zijn glas weer heeft neergezet laat hij met een zucht zijn schouders zakken. ‘Fallon, luister eens,’ zegt hij. ‘Ik weet dat je het acteren mist, maar vind je het geen tijd worden om eens naar andere mogelijkheden te gaan kijken?’
Ik heb er inmiddels zo genoeg van om me druk te maken om zijn motieven dat ik hem niet eens ga uitleggen wat voor onzin hij nu tegen me ophangt. Mijn hele leven lang heeft hij me alleen maar gepusht om in zijn voetsporen te treden. Maar na de brand was het helemaal afgelopen met zijn bemoediging. Ik ben niet gek; ik weet dat hij denkt dat het niet meer voor me is weggelegd om actrice te kunnen worden, en iets in me weet dat hij daar gelijk in heeft. In Hollywood is het heel belangrijk hoe je eruitziet.
Wat precies de reden is waarom ik daar wil gaan wonen. Als ik ooit weer wil gaan acteren, zou het theater weleens de beste kansen kunnen bieden.
Ik zou willen dat hij niet zo doorzichtig was. Mijn moeder vond het geweldig toen ik zei dat ik wilde verhuizen. Sinds ik van de middelbare school af ben en bij Amber ben ingetrokken, kom ik mijn appartement amper uit. Mam vond het jammer om te horen dat ik bij haar weg zou gaan, maar was blij dat ik bereid was niet alleen de begrenzingen van mijn appartement, maar ook van de hele staat Californië achter me te laten.
Kon mijn vader maar zien wat voor grote stap dit voor me is.
‘Hoe staat het met dat voorleesbaantje?’ vraagt hij.
‘Dat doe ik nog steeds. Luisterboeken worden opgenomen in studio’s. In New York zijn die ook.’
Hij rolt met zijn ogen. ‘Helaas wel.’
‘Wat is er mis met luisterboeken?’
Hij werpt me een ongelovige blik toe. ‘Behalve dan dat luisterboeken inspreken wordt beschouwd als het minste van het minste qua acteerwerk? Jij kunt beter, Fallon. Verdorie, ga studeren of zoiets.’
De moed zinkt me in de schoenen. Net terwijl ik dacht dat hij niet zelfgenoegzamer kon zijn.
Hij stopt met kauwen en kijkt me recht aan terwijl tot hem doordringt wat de implicatie van zijn woorden is. Snel veegt hij met zijn servet zijn mond af en steekt een priemende vinger naar me uit. ‘Jij weet ook wel dat ik dat niet bedoelde. Ik wil helemaal niet beweren dat je jezelf omlaaghaalt door luisterboeken in te spreken. Ik beweer alleen wel dat je een betere carrière moet kunnen vinden om op terug te vallen nu acteren er niet meer in zit. Met voorlezen verdien je niet genoeg. En met Broadway ook niet, trouwens.’
Hij spreekt ‘Broadway’ uit alsof het gif in zijn mond is. ‘Voor het geval je het niet wist: er zijn een heleboel respectabele acteurs die óók luisterboeken inspreken. En moet ik soms de ster acteurs voor je opnoemen die op dit moment op Broadway staan? Ik heb de hele dag de tijd.’
Hij schudt toegeeflijk zijn hoofd, al weet ik dat hij het niet echt met me eens is. Hij voelt zich alleen maar rot omdat hij iets lelijks heeft gezegd over een van de weinige beroepen die met acteren verband houden die ik nog kan uitoefenen.
Hij brengt zijn lege waterglas naar zijn mond en houdt zijn hoofd ver genoeg naar achteren om een beetje van het smeltende ijs te kunnen opslurpen. ‘Water,’ zegt hij, schuddend met zijn glas in de lucht, totdat de ober knikt en naar hem toe komt om het bij te vullen.
Ik prik weer in mijn zalm, die inmiddels koud geworden is. Ik hoop dat hij snel klaar is met eten, want ik weet nog niet zo zeker of ik dit bezoekje nog wel langer uithoud. Het enige wat op dit moment een opluchting is, is de wetenschap dat ik morgen om deze tijd aan de kust zit precies aan de andere kant van het land. Ook al moet ik daarvoor de zonneschijn inruilen voor sneeuw.
‘Maak maar geen plannen voor half januari,’ zegt hij, om van onderwerp te veranderen. ‘Dan wil ik graag dat je voor een week terugvliegt naar L.A.’
‘Hoezo? Wat gebeurt er dan in januari?’
‘Dan gaat je ouweheer trouwen.’
Ik knijp in mijn nek en kijk naar mijn schoot. ‘Ik wil dood.’
Ik voel een steek van schuldgevoel, want hoe graag ik ook zou willen dat iemand me dood zou maken, het was niet mijn bedoeling om dat ook hardop uit te spreken.
‘Fallon, je kunt niet beoordelen of je haar leuk vindt of niet tot je haar hebt leren kennen.’
‘Ik hoef haar niet te leren kennen om te weten dat ik haar toch niet zal mogen,’ zeg ik. ‘Ze trouwt tenslotte met jou.’ Ik probeer de waarheid die in mijn woorden besloten ligt met een spottende glimlach te verhullen, maar ik weet zeker dat hij elk woord dat ik tegen hem zeg heel goed begrijpt.
‘Voor het geval je het was vergeten: je moeder heeft er ook voor gekozen met me te trouwen, en je lijkt best op haar gesteld te zijn,’ kaatst hij terug.
Daar heeft hij een punt.
‘Touché. Alleen kan ik tot mijn verdediging zeggen dat dit al je vijfde aanzoek is sinds mijn tiende.’
‘Maar toch nog maar mijn derde vrouw,’ legt hij uit.
Uiteindelijk steek ik mijn vork in de zalm en neem een hapje. ‘Door jou krijg ik zin om mannen voorgoed af te zweren,’ zeg ik met mijn mond vol.
Hij lacht. ‘Dat moet geen probleem zijn. Ik weet dat je maar één keer een afspraakje hebt gehad, en dat was meer dan twee jaar geleden.’ 
Ik slik het stuk zalm in één keer door.
Serieus, waar was ik toen de fatsoenlijke vaders werden uitgedeeld? Waarom moest ik opgezadeld worden met zo’n stomme eikel?
Ik vraag me af hoe vaak hij tijdens de lunch van vandaag al de volkomen verkeerde dingen heeft gezegd. Hij heeft echt geen idee wat voor dag het vandaag is. Als hij dat wel had, zou hij niet zo uit zijn nek kletsen.
Uit de plotselinge frons op zijn voorhoofd maak ik op dat hij probeert te bedenken hoe hij zich kan verontschuldigen voor wat hij daarnet heeft gezegd. Ik weet zeker dat hij het niet zo bedoelde zoals ik het heb opgevat, maar dat betekent nog niet dat ik geen weerwoord wil geven.
Ik breng een hand omhoog en strijk mijn haar achter mijn linkeroor, zodat mijn littekens goed zichtbaar zijn, terwijl ik hem recht in de ogen kijk. ‘Nou, pap. Ik krijg inderdaad niet meer echt dezelfde aandacht van jongens als vroeger. Je weet wel, voordat dít gebeurde.’ Ik zwaai met mijn hand over mijn gezicht, maar ik heb al spijt van de woorden die ik er zojuist heb uitgeflapt.
Waarom verlaag ik me toch altijd tot zijn niveau? Daar sta ik toch boven? 
Zijn ogen gaan naar mijn wang, waarna hij ze snel neerslaat naar de tafel.
Hij ziet er echt berouwvol uit, en ik overweeg mijn bitterheid te laten varen en wat aardiger tegen hem te doen. Maar voordat ik iets vriendelijks kan zeggen, maakt de jongen in het zitje achter mijn vader aanstalten om op te staan en word ik uit mijn concentratie gehaald. Ik probeer mijn haar weer voor mijn gezicht te trekken voordat hij zich omdraait, maar het is al te laat. Hij staart me alweer aan.
Dezelfde glimlach die hij me net schonk zit nog op zijn gezicht geplakt, maar dit keer kijk ik niet van hem weg. Om eerlijk te zijn blijf ik hem strak aankijken als hij naar ons zitje toe gelopen komt. Voordat ik kan reageren laat hij zich al op het bankje naast me glijden.
Holy shit. Wat doet hij nou?
‘Sorry dat ik zo laat ben, schat,’ zegt hij terwijl hij zijn arm om mijn schouders slaat.
Hij zei net ‘schat’ tegen me. De eerste de beste kerel sloeg net zomaar een arm om me heen en noemde me schat.
Wat is hier verdorie aan de hand?

Ik kijk even naar mijn vader, omdat ik denk dat hij hier op de een of andere manier iets mee te maken heeft, maar die kijkt nog verwarder naar de vreemdeling naast me dan ik zelf waarschijnlijk doe.
Als ik voel dat hij zijn lippen tegen de zijkant van mijn hoofd drukt, verstijf ik onder de arm van de jongen. ‘Dat rottige verkeer in L.A. ook,’ mompelt hij.
Eerste de Beste Vreemdeling heeft zojuist zijn lippen in mijn haar gedrukt.
Wat.
Is hier.
Aan de hand.
De jongen reikt over tafel om mijn vaders hand te schudden. ‘Ik ben Ben,’ zegt hij. ‘Benton James Kessler. De vriend van uw dochter.’
Uw dochters… wát?
Mijn vader beantwoordt zijn handdruk. Ik weet vrij zeker dat mijn mond openhangt, dus klap ik die onmiddellijk dicht. Ik wil niet dat mijn vader te weten komt dat ik geen idee heb wie deze gast is. Ik wil ook niet dat die Benton denkt dat mijn mond wagenwijd open is gezakt omdat ik zijn aandacht wel fijn vind. Ik gaap hem alleen maar aan omdat… nou ja… omdat hij overduidelijk knettergek is.
Hij laat mijn vaders hand los en leunt achterover tegen de leuning van het bankje. Mij geeft hij een snelle knipoog, en dan buigt hij zich naar me toe en brengt zijn mond zo dicht bij mijn oor dat hij het risico loopt op een knal voor z’n kanes.
‘Ga er maar gewoon in mee,’ fluistert hij.
Nog steeds glimlachend gaat hij weer gewoon zitten.
Er gewoon in meegaan?
Wat is dit? Is hij soms bezig met een opdracht voor zijn improvisatieles?
En dan snap ik het ineens.
Hij heeft ons hele gesprek kunnen volgen. Hij doet vast of hij mijn vriendje is omdat hij op de een of andere rare manier mijn vader een hak wil zetten.
Huh. Ik vind mijn nieuwe nepvriendje geloof ik wel leuk.

 

Meer actueel
Ik ben alles: 8 boeken voor de Boekenweek

Ik ben alles: 8 boeken voor de Boekenweek

Het is Boekenweek! Dit zijn de mooiste boeken bij het thema 'Ik ben alles'

Lees meer »

Circe, de mythologische heks

Circe, de mythologische heks

Een prachtige hervertelling van de klassieke mythologie

Lees meer »

Back to school: 8x lezen voor je lijst

Back to school: 8x lezen voor je lijst

De zomervakantie is weer voorbij en het is tijd om terug naar school te gaan. Dit zijn de leukste boeken om te lezen voor je lijst!

Lees meer »

Paulo Coelho over het vinden van geluk

Paulo Coelho over het vinden van geluk

Voor Strijders van het licht verzamelde Paulo Coelho honderddrieëndertig levenswijsheden over de lichtstrijder en hij bundelde ze in dit boek. 

Lees meer »

Blijf op de hoogte

Volg onze sociale media voor het laatste nieuws