NIEUWS

Leesfragment Vriendschapsverzoek

In Vriendschapsverzoek ontvangt Louise een Facebookbericht: Maria Weston wil vrienden met haar worden. Maar Maria is sinds het afscheidsfeest op school niet meer gezien en wordt al jaren vermist. Iedereen waant haar dood, vooral Louise, die al haar hele leven een verschrikkelijk geheim met zich meedraagt. Benieuwd? Lees nu alvast een fragment!

 

Als een tikkende tijdbom komt het mailtje mijn inbox binnen: Maria Weston wil vrienden met je worden op Facebook.

Eén tel lang ontgaat me de verwijzing naar Facebook en zie ik alleen ‘Maria Weston wil vrienden met je worden’. In een reflex klap ik mijn laptop dicht. Ik heb het gevoel alsof er een spons in mijn keel zit, die zich volzuigt met water, opzwelt en me de adem beneemt – snakkend naar lucht zit ik op mijn stoel. Ik doe mijn best diep in te ademen en mezelf weer in de hand te krijgen. Misschien heb ik me vergist. Ik moet me wel vergist hebben want dit kan onmogelijk waar zijn. Langzaam doe ik mijn laptop weer open. Mijn handen trillen als ik naar het binnengekomen mailtje kijk en nu is er geen ontkomen meer aan. Maria Weston heeft me een vriendschapsverzoek gestuurd.

Tot nu toe was het een dag als alle andere. Henry is vanavond bij Sam, dus ben ik flink aan de slag gegaan voor een klant die haar hele interieur, van de muren tot de vloerbedekking plus de banken, in verschillende tinten beige en taupe wil hebben. Maar het mag vooral niet saai worden.

Daarom was ik opgelucht dat er mail binnenkwam, een beetje afleiding was welkom. Ik hoopte maar dat het een berichtje van een vriendin was, en geen bedrijf dat me iets wilde aansmeren.

Een minuut later zou ik echter dolblij zijn geweest met spam voor een idioot product, en zou ik met alle plezier weer rustig met mijn vervelende klus zijn verdergegaan. Dit moet wel een misselijke grap zijn. Maar wie doet zoiets? Wie zou dit nu grappig kunnen vinden? Wie zou trouwens kunnen weten dat dit me zo zou raken?

Ik kan er natuurlijk makkelijk korte metten mee maken. Ik hoef de mail alleen maar weg te klikken en het verzoek op Facebook te verwijderen. Iets in me schreeuwt dat ik dit meteen moet doen, maar ik voel ook de stille drang om te kijken, te weten hoe het zit. Wat dit betekent.

Dus open ik Facebook, klik op ‘Bevestigen’ en kom direct op haar pagina terecht: Maria Westons Facebookpagina. De profielfoto is een oud kiekje uit het predigitale tijdperk, dat zo te zien is ingescand. Maria draagt haar groene schooluniformblazer, de wind waait door haar lange bruine haar en er speelt een glimlach rond haar lippen. Ik staar naar het scherm, zoek naar aanwijzingen, maar er is maar heel weinig informatie. Ze heeft geen lijst met vrienden, er zijn geen andere foto’s geüpload dan die ene van haar profiel.

Zonder emotie kijkt ze me aan vanaf mijn computerscherm. Die kalme blik van haar is in geen zevenentwintig jaar op me gevestigd geweest. Al die tijd ben ik niet door haar bekeken met die taxerende, maar niet onvriendelijke oogopslag, waaruit spreekt dat ze meer van je begrijpt dan je aan de buitenwereld kwijt wilt. Ik vraag me af of het ooit tot haar is doorgedrongen wat ik haar heb aangedaan.

De rode bakstenen van het schoolgebouw zijn vaag op de achtergrond te zien, bekend maar tegelijk vreemd, alsof ze horen bij de herinneringen van iemand anders, niet die van mij. Het blijft raar dat je vijf jaar elke dag naar dezelfde plek gaat, en dan is het opeens voorbij: je zult er nooit meer naartoe gaan. Bijna alsof die plek nooit bestaan heeft.

Ik heb opeens genoeg van dat beeld en zoek in de keuken naar iets vertrouwds, iets wat me afleidt van deze verwarrende nieuwe werkelijkheid. Ik sta op, maak een kop koffie voor mezelf en put troost uit het ritueel: ik leg de matglanzende koffiepad in de machine, druk op de juiste knop en maak de melk warm in de opschuimer.

Daar sta ik dan, tussen de attributen van mijn zeer aangename, zeer burgerlijke bestaan, bijna halverwege mijn leven. Met de keukenspulletjes en de foto van Henry en mij tijdens onze eerste vakantie samen, afgelopen zomer. Het is een selfie bij het zwembad – onze huid zoutig en gebruind, er valt een schaduw rond Henry’s mond waar het stof is blijven kleven op de restjes van het ijsje dat hij elke dag krijgt.

Achter de openslaande deuren is mijn kleine achtertuin gehuld  in de naargeestige kleuren van de late herfst, het terras is glibberig door de ijzige regen van eerder op de dag. In de schilferende bloempotten staan de dode, donkerbruine restanten van mijn mislukte poging om mijn eigen kruidentuintje te kweken, en de strakke, leigrijze namiddaglucht wordt al donker. Ik kan nog net een van de torenflats zien die hier en daar als kwaadaardige reuzen opdoemen boven de victoriaanse rijtjeshuizen, die net als het mijne in bovenen benedenappartementen zijn verdeeld, hier in Zuidoost-Londen. Deze kamer, dit huis, dit leven dat ik zo angstvallig heb opgebouwd. Dit kleine gezin van maar twee mensen. Als een van ons wegvalt is er helemaal geen gezin meer over. Wat zou er voor nodig zijn om het te ontwrichten en van de aarde weg te vagen?

Misschien niet eens zoveel. Misschien alleen maar een zachte duw in de rug, een klein zetje, zo licht dat ik het nauwelijks zou voelen.

Het is warm in de keuken met zijn lichte, duifgrijze muren en gebleekte aanrecht, bijna onaangenaam warm. Terwijl de koffiemachine zijn bekende geluiden laat horen, luister ik half naar het nieuws op de radio, die altijd zacht aanstaat: de uitslag van een sportwedstrijd, een verschuiving binnen het kabinet, een vijftienjarig meisje dat zelfmoord heeft gepleegd nadat haar vriendje naaktfoto’s van haar online heeft gezet. Ik huiver bij de gedachte. Ik heb medelijden met haar, maar ben tegelijkertijd zo dankbaar dat er nog geen smartphones waren toen ik zo oud was. Ik loop naar de tuindeuren en sla er een open omdat ik opeens grote behoefte krijg aan frisse lucht, maar de kille wind slaat de deur meteen weer dicht.

De koffie is klaar, dus wat kan ik anders doen dan ermee achter mijn laptop gaan zitten, waar Maria op me heeft gewacht, onverstoorbaar, ondoorgrondelijk. Ik dwing mezelf haar strak aan te kijken en zoek vruchteloos naar iets dat wijst op wat haar later zal overkomen. Ik probeer naar de foto te kijken zoals een willekeurig iemand die hem toevallig onder ogen krijgt – een normaal schoolmeisje op een oude foto die jarenlang op haar moeders buffet heeft gestaan, waar hij elke week werd opgetild en afgestoft. Het lukt me niet, ik kan haar niet op die manier zien, omdat ik weet wat haar overkomen is.

Maria Weston wil vrienden met me worden. Misschien was dat altijd al het probleem: Maria Weston wilde mijn vriendin worden, maar ik liet haar gewoon stikken. Mijn hele leven lang loert ze al naar me vanaf de grens van mijn onderbewuste, al is het me gelukt haar niet meer in mijn gedachten toe te laten, hoogstens als een vage schim in mijn ooghoek, bijna helemaal verdwenen.

Maria Weston wil vrienden met me worden.

Maar Maria Weston is al meer dan zevenentwintig jaar dood.

 

Benieuwd naar meer? Je kunt het boek hier bestellen.