NIEUWS

Leesfragment Het gouden uur

Deze week is Het gouden uur in Rainbow verschenen: een prachtige, filmische roman over het leven van Lee Miller en Man Ray in het Parijs van de jaren 30. Benieuwd geworden? Lees hier alvast een leesfragment!

De volgende dag staat ze iets over tweeën voor zijn deur. Ze klopt aan en bedenkt wat ze allemaal zou kunnen zeggen. Man Ray herinnert zich haar vast niet meer van die avond bij Drosso, maar mocht dat toch het geval zijn, dan kan ze er een luchtige grap over maken, of net als Poppy doen alsof ze heel iemand anders is.
Het duurt zo lang dat ze spijt begint te krijgen dat ze is gekomen. Eindelijk gaat de deur open en staat Man Ray voor haar neus, met een groezelige lap waaraan hij zijn handen afdroogt, en zijn haar springt nog net zo op als de eerste keer dat ze hem zag.
‘U zou hier toch pas om half drie zijn?’ zegt hij.
Lee doet een stap achteruit. ‘Ik… ik had hier helemaal niet zullen zijn.’
Met zijn hand schermt hij zijn ogen af voor de zon. ‘Bent u niet mijn afspraak van half drie?’
‘Nee, nee… Ik ben… We hebben elkaar eerder ontmoet…’ De woorden zijn haar mond nog niet uit of ze heeft er al spijt van. Maar ze zet door. ‘We hebben elkaar bij Drosso ontmoet.’
Hij komt op de drempel staan om haar wat beter te kunnen bekijken en begint dan te lachen. ‘U bent het! “Ik zou hem mijn borst nog niet laten aanraken als ik te pletter zou vallen.”’
‘Juist,’ zegt Lee, en ze glimlacht voor ze er erg in heeft.
Man gebaart dat ze mee naar binnen moet komen en doet de deur achter hen dicht. De hal hangt vol met een ratjetoe van schilderijen en foto’s in lijsten van allerlei soorten en maten, en een brede, houten trap langs een van de muren leidt naar een overloop. Zonder een woord te zeggen gaat hij naar boven, en zij volgt hem. Ze betreden een kleine salon en Man loopt naar een wagentje met een waterkoker om thee te zetten. Lee neemt plaats in een leren leunstoel voorzien van overbodige knopen en volgt hem met haar ogen. Hij is net zo klein als in haar herinnering, maar ditmaal is hij stijlvol gekleed, in een wollen broek met brede omslagen en een bijpassend vest, en zijn lichaam is een en al springerige, samengebalde energie. Als hij met zijn ene hand het water op de theezakjes giet en met de andere lepeltjes en suikerklontjes op de schoteltjes schikt, doet hij dat met een efficiëntie die haar wel bevalt; zijn lichaam is voortdurend in beweging. Hij komt aanlopen
met de thee en gaat tegenover haar op de divan zitten, en ook zijn donkerbruine ogen bevallen haar, de intelligentie en humor die ze erin ziet als hij haar goed opneemt.

‘Ik had niet verwacht u nog eens te zien,’ zegt hij luchtig. ‘Ik had de indruk dat u nogal kwaad was.’
‘Nou…’ – Lee leunt naar voren en pakt haar theekopje met trillende vingers op – ‘… ik ben die avond mijn camera kwijtgeraakt. Ik weet dat u fotograaf bent. En ik hoopte dat u hem misschien had gevonden toen u wegging?’ Ze kijkt de kamer rond, alsof ze verwacht haar camera vlakbij in een kast te zien staan.
‘Had u hem die avond bij zich?’
‘Ja. En nu ben ik hem kwijt.’
‘Drosso is niet de beste plek om waardevolle spullen mee naartoe te nemen. Er komen daar een hoop ongure types. Verslaafden.’ Hij pakt zijn kopje en neemt luid slurpend een slok. Als hij het weer neerzet, fronst hij zijn wenkbrauwen, alsof haar veiligheid hem aan het hart gaat.
Lee verandert van tactiek. ‘Ik ben fotograaf… Nou ja, niet echt. Ik ben model. Voordat ik hiernaartoe verhuisde was ik model in New York, en ik ken Condé Nast en Edward Steichen. Ik weet dat dat bekenden van u zijn.’
‘Heeft Steichen u gefotografeerd?’ Ze voelt de blik van Man op haar hals, haar mond, haar haar.
‘Natuurlijk. Voor Vogue en andere bladen.’ Nu het over haar modellenwerk gaat is Lee op bekend terrein; ze gaat rechtop zitten en draait haar gezicht opzij, met haar voordeligste kant naar hem toe. ‘Ik ben beter dan hij. Na die afspraak van half drie heb ik niets staan. Ik maak wel een foto van u, dan kunt u die gebruiken om hier voet aan de grond te krijgen. Ik ken wel wat mensen bij Laurent, die zijn altijd op zoek naar nieuwe meisjes.’

Lee zet haar kopje neer. ‘Ik wil niet dat u een foto van me maakt. Ik wil zelf foto’s maken. Ik wil bij u in de leer.’
‘Ik weet niet wat Condé u heeft wijsgemaakt, ik neem geen leerlingen aan. Maar u hebt iets sprankelends. Ik snap wel wat Vogue in u zag. U hoeft me niet te betalen. U kunt de foto in uw portfolio stoppen.’
Een staande klok achter hem slaat eenmaal, en onmiddellijk daarna klinkt het gehamer van de deurklopper. Man staat op. Lee weet dat dit haar enige kans is. Hij vindt haar mooi, dat is wel duidelijk, en het zou zo simpel zijn om zijn interesse vast te houden door met hem te flirten. Maar ze wil niet dat hij op die manier naar haar kijkt.
‘Ik heb erover nagedacht hoe ik ú zou fotograferen,’ zegt Lee, vlak voordat hij bij de deur is. Hij draait zich om en kijkt haar aan. ‘Ik zou u op een tafel leggen en de camera bij uw voeten houden. Uw lichaam zou eruit komen te zien als een landschap.’ Ze flapt de woorden eruit. En intussen ziet ze het voor zich: de ribbels en vouwen van zijn kleding als bergketens, zijn gelaatstrekken vervaagd tot abstracte vormen.
Man trekt een peinzend gezicht. ‘Dat zou niet werken. Met zo’n compositie kun je onmogelijk scherpstellen.’
Natuurlijk niet. Haar overtuiging en zelfvertrouwen worden in één keer opgeslokt door de gapende lacune in haar kennis. Lee staat op en verstrengelt haar handen, als een schoolmeisje. ‘Daarom wil ik ook bij u in de leer. U kunt me dat soort dingen leren. Condé zei dat als ik naar u toe ging…’
Man wappert met zijn hand. ‘Die heeft zoveel mensen naar me toe gestuurd. Ik heb in het begin de fout gemaakt om mensen te helpen, en nu denken ze allemaal maar dat ze bij mij in de leer kunnen komen. Ik heb geen tijd om iedereen die de volgende Man Ray wil worden bij te staan. Ik heb het druk. Met portretten maken, portretten voor Condé’s tijdschrift, nota bene. Hij zou beter moeten weten.’
‘Hoe zou u mij dan fotograferen?’ Lee recht haar schouders, heft haar kin en kijkt hem recht aan.
Man neemt haar vorsend op. ‘Ik denk een close-up van uw gezicht, met uw hand in de hals. Zwarte achtergrond.’ Zijn toon is kortaf, een beetje minachtend. Opnieuw galmt het geluid van de deurklopper door de kamer.
‘Wat saai,’ zegt ze, om zijn aandacht vast te houden.
Grinnikend slaat Man zijn armen over elkaar. ‘O ja? Dan zou ik u bij een raam zetten, half in het licht, half in de schaduw, en u naakt fotograferen, met uw ogen dicht, zoals u toen bij Drosso lag.’
‘U wilt gewoon mijn borsten weer zien.’
Hij kijkt haar verrast aan en begint te lachen. ‘U bent ook niet op uw mondje gevallen.’ Hij doet een stap naar de deur en houdt dan zijn vinger omhoog. ‘Wacht hier even. Niet weggaan.’
Ze hoort hem de trap af rennen en de voordeur opendoen, dan gemurmel van stemmen, voetstappen. Man loopt met een vrouw langs de salon, en als ze verdwijnen in een ruimte die Mans studio  moet zijn, vangt Lee een glimp van haar op: een zuil van gouddoorregen brokaat, bekroond met een hoog opgetast pompadoerkapsel. Lee zit een tijdje te wachten, kijkt naar de vloeiende beweging van de grote wijzer op de staande klok, bestudeert de olieverfschilderijen aan de muur, de uitpuilende boekenkast, de spullen op de schoorsteenmantel. Een rijtje vogeleieren, van groot naar klein. Een vergelijkbare opstelling van emaillen vazen, de kleinste niet groter dan een boon. Ze loopt naar de kast en leest de titels op de ruggen van de boeken. Ze pakt een porseleinen beeldje van een koe en houdt het in haar handpalm. Dit is wat ze wil, dit allemaal. En dan loopt ze een stukje de gang in zodat ze de studio in kan kijken, waar Man bezig is een reflectorlamp te verplaatsen.
Als hij haar daar ziet staan, zegt hij: ‘Zou u me even willen helpen met deze lampen?’
De studio ruikt naar verschroeid stof en broom en is precies hetzelfde als alle andere studio’s waar ze is geweest: witte muren, licht dat door de grote ramen naar binnen sijpelt, het statief met de camera en de enorme zwarte doek. Maar ditmaal loopt ze naar een van de reflectorlampen, pakt één poot terwijl Man de andere pakt en trekt en wurmt tot hij op zijn plek staat. Ditmaal neemt ze een glasplaat, geeft die aan hem en kijkt aandachtig toe terwijl hij hem in de camera schuift. De vrouw in de mooie jurk babbelt tegen hen beiden. Ze wil een portret laten maken voor haar  echtgenoot, ter ere van hun twintigjarig huwelijk. Als de camera klaarstaat, wringt de vrouw haar gezicht tot een gespannen glimlachje. Man blijft gemoedelijk met haar keuvelen, duidelijk in een poging haar op haar gemak te stellen, en Lee merkt direct hoe goed hij erin is om contact te maken met zijn model. Maar zij heeft ook het een en ander opgestoken, en vlak voordat Man onder de doek verdwijnt, zegt ze tegen de vrouw: ‘Probeer uw oogspieren eens te ontspannen terwijl u lacht’, wat de vrouw na een korte aarzeling doet, en meteen ziet haar gezicht er veel natuurlijker uit. Als Man onder de doek vandaan komt, knikt hij Lee goedkeurend toe. Ze knikt terug en eindelijk is daar het gevoel waar ze al sinds haar vertrek uit New York op hoopte: dat het haar is gelukt iets positiefs in gang te zetten.

Benieuwd naar meer? Je kunt het boek hier bestellen.