NIEUWS

Leesfragment Een heel ander verhaal

Aantekeningen uit Mousterlin
29 juni 2002

Ik ben niet als andere mensen.
En dat wil ik ook niet zijn. Als ik ooit een groep mensen tegenkom bij wie ik me thuis voel, ben ik afgestompt. Dan ben zelfs ik gepolijst tot het oergesteente van de conventies en de domheid. Zo is het, niets kan dit fundamentele feit veranderen. Ik weet dat ik uitverkoren ben.
Misschien was het een vergissing om hier te blijven. Misschien had ik gehoor moeten geven aan mijn eerste impuls en nee moeten zeggen. Maar de weg van de minste weerstand is aanlokkelijk en Erik fascineerde me de eerste dagen, van hem gaan er geen dertien in een dozijn. Ik had geen uitgestippelde plannen, geen strategieën voor mijn reis. Naar het zuiden, naar het zuiden gaan was het enige wat telde.
Maar vanavond zijn mijn twijfels gegroeid. Er is niets wat me hier houdt, ik kan elk moment mijn rugzak pakken en verder reizen, dit gegeven biedt me een soort zekerheid voor de toekomst. Ik kan inderdaad nu vertrekken, op dit moment; het is twee uur, op een paar honderd meter afstand van het terras waar ik zit te schrijven, hoor ik vanuit het donker de monotone stem van de zee. De vloed komt opzetten; ik zou het strand op kunnen gaan en naar het oosten kunnen lopen, heel simpel.
Maar een zekere loomheid, samen met mijn vermoeidheid en de alcohol in mijn bloed, houdt me tegen. In elk geval tot morgen. En mogelijk nóg een paar dagen. Haast is wel het laatste wat ik heb, en wie weet laat ik me verleiden tot de rol van observator. Wie weet gaan er dingen gebeuren waarover ik kan schrijven. Toen ik dokter L. over mijn plan vertelde om een lange reis te gaan maken, leek hij aanvankelijk niet erg enthousiast, maar toen ik uitlegde dat ik tijd nodig had om in een onbekende omgeving na te denken en te schrijven over de dingen die achter me liggen – dat dat het eigenlijke doel was – knikte hij instemmend; hij wenste me succes, het leek recht uit het hart te komen. Hij had me ruim een jaar behandeld, het zou toch als een triomf moeten voelen als je voor de verandering een cliënt kunt loslaten en de vrijheid kunt geven. En Erik, het was natuurlijk heel genereus van hem om mij hier kosteloos te laten overnachten. Hij zei dat hij het huis met een vriendinnetje had gehuurd, maar het was uitgegaan toen de reservering niet meer ongedaan gemaakt kon worden. Vanaf het eerste moment had ik het gevoel dat hij loog; dacht dat hij gay was en mij als speeltje wilde, maar dat is dus niet zo. Ik denk niet dat hij homo is, maar daar ben ik absoluut niet zeker van. Waarschijnlijk is hij biseksueel, het is geen ongecompliceerde ziel, die Erik. Dat
is waarschijnlijk ook de reden dat ik het met hem uithoud, hij heeft donkere kanten die me aanspreken, tenminste, zolang ik ze nog niet ontrafeld heb.
En hij heeft geld zat, het huis is groot genoeg om elkaar niet op de lip te hoeven zitten. We hebben afgesproken om zolang ik hier ben de kosten voor het eten te delen, maar we delen nog iets. Een soort wederzijds respect; er zijn nu bijna vier dagen verstreken sinds hij me in de buurt van Lille oppikte, drie sinds we hier zijn. Normaal gesproken ben ik iemand na een fractie van zo’n periode al beu.
Maar vannacht – op het moment van schrijven – word ik dus getroffen door de eerste sterke twijfels. Het begon met de lange lunch in de haven van Bénodet vanmiddag, ik begreep al snel dat die een prelude op een zware avond was. Zoiets voel je meteen. Er schoot zelfs een gedachte door mijn hoofd – toen we eindelijk bij dat rumoerige restaurant waren en eindelijk onze bestellingen aan de ober hadden doorgegeven: het hele tafelgezelschap om het leven brengen en vertrekken.
Dat zou voor iedereen het makkelijkste zijn geweest en het zou me volledig koud hebben gelaten.
Als ik een methode had gehad. Een wapen op zijn minst, en een vluchtroute.
Misschien kwam de gedachte wel voort uit het feit dat het zo warm was. De afstand tussen grote hitte en waanzin is klein. We hadden de tafels verschoven en met parasols gesleept om schaduw te creëren, maar toch zat ik in de zon, vooral als ik tegen de rugleuning van mijn stoel aan zat – het was allesbehalve comfortabel. Heel mijn zijn voelde als een soort grote jeuk. Een irritatie die tegen een onwrikbaar punt vibreerde.
De hele onderneming getuigde sowieso van een infame domheid. Misschien vond het niet op initiatief van iemand plaats, misschien was er slechts sprake van een algehele en misplaatste consideratie. Een groepje landgenoten dat elkaar op een zaterdagmarkt in een Bretons stadje tegen het lijf loopt. Het is goed mogelijk dat de conventie in een dergelijke situatie bepaalde gedragingen vereist. Bepaalde riten. Ik heb een even grote hekel aan conventies als aan de mensen die zich eraan houden.
Het kan best zijn dat ik niet op dezelfde manier naar een groep Hongaren aan een restauranttafel in Stockholm of Malmö zou kijken; het gaat om het innerlijk van een groep, daar heb ik moeite mee, de buitenkant interesseert me niet. Weten en doorzien zijn vaak erger dan niets weten. Of doen alsof je niets weet. Het is makkelijker om in een land te wonen waar je de taal slechts ten dele verstaat.
Het Frans, de taal die ons op dit moment omringt, lijkt bijvoorbeeld het pregnantst als je niet precies weet wat er gezegd wordt.
Maar je kunt aan mij nooit zien wat ik denk, ik laat niemand toe. Ik vloek inwendig, maar ik glimlach, glimlach. Zo heb ik geleerd me door het leven te slaan. Navigare necesse est. De mogelijkheid bestaat zelfs dat de anderen me aardig vinden. Gedachten zijn ongevaarlijk zolang het gedachten blijven, dat is waar.
En ik zeg in principe nooit iets onaardigs.

Het waren twee stelletjes. In eerste instantie was ik in de veronderstelling dat ze elkaar al kenden, dat ze misschien samen op vakantie waren – maar dat bleek dus niet het geval te zijn. We kwamen elkaar alle zes bij toeval tussen de kraampjes op de markt tegen; ambachtelijke kazen, ambachtelijke jam en marmelade, ambachtelijke muscadet, cider en gehaakte sjaals; mogelijk viel Erik op een van de twee vrouwen. Ze zijn allebei jong en relatief knap, misschien wel op allebei, trouwens, hij was een en al charme toen we de schaaldieren naar binnen werkten en de ene fles wijn na de andere leegden.
Ik misschien ook wel.
En die opmerkelijke link met Kymlinge. Erik woont zijn hele leven al in die stad, zo bleek, de vrouw van het ene stel was er opgegroeid, maar naar Göteborg verhuisd, en de andere vrouw woont sinds haar tiende in Kymlinge. Niemand van de drie kende elkaar, maar iedereen vond dit geografische gegeven onweerstaanbaar interessant. Zelfs Erik.
Zelf kreeg ik er onweerstaanbare braakneigingen van. Alsof ze met een charterbus naar dit Franse dorpje waren gekomen om zich te verkneukelen over de zeden en eigenaardigheden van de inheemse bevolking en deze te vergelijken met de gedragingen van de mensen thuis. In Kymlinge en elders. Voor het hoofdgerecht dronk ik drie glazen koude witte wijn, ondertussen maakte zich, terwijl ik op mijn stoel zat te zweten, een heel bekende wanhoop van me meester. Een jeuk, nogmaals.
Over mijn eigen connectie met Kymlinge besloot ik te zwijgen. Ik weet zeker dat niemand van hen weet wie ik ben, in dat geval had ik hier niet kunnen blijven.

Henrik en Katarina Malmgren, heet het ene stel. Zij is de vrouw die in Kymlinge is opgegroeid, nu wonen ze in Mölndal. Ze zijn allebei rond de dertig, zij werkt in het Sahlgrenskaziekenhuis, hij is een soort universiteitsmedewerker. Ze zijn getrouwd, maar hebben geen kinderen. Zij ziet er wel uit als een vrouw die zwanger kan en wil worden, als er een medische oorzaak voor hun kinderloosheid is, dan ligt die zeker bij hem. Duf en gespannen, roodachtige huid, iemand die snel verbrandt in de zon; volgens mij had hij het tijdens die lange lunch even slecht naar zijn zin als ik, die indruk kreeg ik een beetje. Iemand die zich vermoedelijk veel meer op zijn gemak voelt achter een computerscherm of tussen stoffige boeken dan tussen de mensen, je vraagt je af hoe ze ooit iets met elkaar gekregen kunnen hebben.
Het andere stel heette Gunnar en Anna. Zij zijn niet getrouwd, wonen niet eens samen, zo blijkt. Ze worstelden een beetje met hun aangeboren oppervlakkigheid, allebei, probeerden de schijn te wekken dat ze over dingen hadden nagedacht en een soort levenshouding hadden gevonden. Dat lukte natuurlijk voor geen meter, ze zouden over de hele linie erg geholpen zijn met een consequent zwijgende houding, vooral zij. Hij is een of andere leraar, de details werden me niet duidelijk, zij werkt op een reclamebureau. Waarschijnlijk doet ze iets met klanten, haar gezicht en de bovenste helft van haar lichaam zijn zonder twijfel haar beste punten. Verder bleek dat ze kortgeleden samen een drafpaard hebben gekocht, of op het punt staan dat te doen.
Om onverklaarbare redenen spreekt Katarina Malmgren vloeiend Frans, een vaardigheid waaraan niemand van de anderen om de tafel ook maar enigszins kon tippen, en tijdens de lunch kreeg ze de onterechte status van orakel. We aten minstens acht verschillende soorten schaaldieren en over elk afzonderlijk schaaldiertje voerde ze een diepgaand gesprek met de ober. Kurken met naalden
erin om de weerbarstige bewoners uit hun schaal te halen; als je de spiertjes uiteindelijk in je mond stopt, weet je niet of ze leven of dood zijn. Voorzover ik het begrijp, is het de clou ze dood te bijten voor je ze inslikt.
Maar Erik ging over de drank; we begonnen met een gewone, droge witte wijn, maar na drie flessen gingen we over op een cider uit de streek, een zwaar en zoet bocht, dat ons dwong een middagdutje van twee uur te doen.

De avond brachten we bij Gunnar en Anna door. Ze zitten hier maar een paar honderd meter lopen vandaan, langs het strand richting Beg Meil, een ander pittoresk huis, ingesloten in de duinen. Met zijn zessen zaten we op hun terras, aten nog meer schaaldieren, sloegen wijn en calvados achterover. Gunnar speelde gitaar en zong. Taube, The Beatles en Olle Adolphson. Wij zongen mee voorzover we de tekst kenden, je kon jezelf heel goed wijsmaken dat het een licht betoverende avond was. Rond middernacht was iedereen zo dronken dat men over naakt zwemmen in zee
begon. Een enthousiast viertal, bestaande uit beide dames plus Erik en Gunnar, ging op pad met een fles bubbeltjeswijn en hun armen om elkaars schouders.
Zelf bleef ik achter met duffe Henrik; ik had natuurlijk moeten vragen wat voor werk hij precies deed, met wat voor soort onderzoek hij zich bezighield, maar ik had geen zin om met hem te praten. Ik gaf er de voorkeur aan om van mijn calvados te nippen, te roken en het donker in te staren. Hij deed een paar aarzelende pogingen om een gesprek te beginnen over de typische kenmerken van de mensen hier in Finistère, maar ik moedigde hem niet aan. En al snel deed hij er het zwijgen toe, waarschijnlijk is hij even weinig geïnteresseerd in mijn opvattingen over het een en ander
als ik in die van hem. In zijn dufheid lijkt hij een soort integriteit ingekapseld te hebben. Het leek of we allebei naar onze zwemmende vrienden verderop in het donker zaten te luisteren; hij had uiteraard meer reden om zijn oren te spitsen, het was per slot van rekening zijn vrouw, niet de mijne, die zich in het bijzijn van drie vreemden had ontkleed.
Het is meer dan vijf jaar geleden dat ik een vrouw had, ik mis haar soms, maar meestal niet.
Toen de groep terugkwam, waren ze in elk geval zedig in badlakens gewikkeld, ze waren sowieso ingetogener dan toen ze weggingen, en onwillekeurig schoot de gedachte door me heen dat ze een geheim deelden.
Dat er iets gebeurd was en dat ze iets verborgen hielden.
Maar misschien waren ze alleen maar moe en dronken. En afgekoeld, de temperatuur van de Atlantische Oceaan ligt in juni ver onder de twintig graden. Nadat ze teruggekomen waren, bleven we nog hooguit een half uur. Toen Erik en ik over het strand terug naar ons huis liepen, kon hij amper op zijn benen blijven staan; eenmaal thuis viel hij als een blok in slaap, zonder, op zijn sandalen na, iets uit te trekken.
Zelf voel ik me verbazingwekkend helder in mijn hoofd. Analytisch bijna. De woorden en gedachten hebben een duidelijkheid die ze alleen ’s nachts kunnen hebben. Bepaalde nachten. Ik voel de zee in het donker, het is minstens vijfentwintig graden in de lucht. Insecten stuiteren tegen de lamp, ik steek een Gauloise op en nip aan mijn laatste glas van die dag. Erik slaapt onder het open raam, ik hoor zijn gesnurk, hij heeft zeker twee liter wijn in zijn bloed. Het is iets over tweeën, het is heerlijk om eindelijk alleen te zijn.
Het huis van de Malmgrens staat aan de andere kant, aan de overzijde van de landtong van Mousterlin. In totaal, langs de hele kust, staan er zo’n vijftig zomerhuisjes te huur; de meeste zo’n kilometer landinwaarts, en er is waarschijnlijk niets vreemds aan dat drie ervan door Zweden worden gehuurd. Wat ik van Erik begreep, hebben ze de huizen niet via dezelfde organisatie gehuurd, maar de anderen zijn hier net zo kort als wij.
Er liggen drie weken van mogelijk samenzijn voor ons. Ineens merk ik dat ik aan Anna zit te denken. Het gebeurt tegen mijn zin, maar er was iets met haar naakte gezicht en natte haren toen ze terugkwamen van het zwemmen. En dat schuldbewuste, nogmaals. In de ogen van Katarina was iets anders te zien, een soort verlangen.
Ik had Henriks gezicht ook moeten observeren, voor een soort contrapunt, maar dat heb ik niet gedaan. Het is niet altijd makkelijk om vast te houden aan de rol van observator.
Leven of sterven, wat maakt het uit, denk ik. Ik weet niet waarom ik juist dit denk.
Maar flinters, we zijn slechts flinters in de eeuwigheid.

Commentaar, juli 2007

Vijf jaar zijn er verstreken.
Het hadden er evengoed vijftien kunnen zijn of slechts vijf maanden. De rekbaarheid van de tijd is opvallend, het hangt ervan af vanuit welk oogpunt ik kijk. Soms zie ik Anna’s gezicht helder voor me, alsof ze hier in de kamer tegenover me zit, en het volgende moment zie ik deze zes mensen, inclusief mezelf, vanaf grote hoogte; mieren op het strand, die ronddolen in vergeefse en zinloze pirouetten. In het koude licht van de eeuwigheid – en de drie-eenheid van de zee, de aarde en de hemel – is onze nietigheid bijna lachwekkend.
Alsof ze net zo goed hadden kunnen blijven leven. Alsof zelfs hun dood niet voldoende gewicht en betekenis zal hebben. Maar mijn besluit staat vast en ik voer het uit. Daden moeten consequenties hebben, anders ontspoort de schepping. Besluiten moeten worden opgevolgd; als ze eenmaal genomen zijn, moet je ze niet meer in twijfel trekken. Deze smalle streep van orde in de chaos kerven,
is het enige wat we kunnen doen, het is onze plicht als morele individuen.
En ze verdienen het. De goden weten dat ze het verdienen.
Het eerste wat me treft is mijn argeloosheid. Wat wist ik toch weinig die eerste avond. Deze zes mensen in hun huizen bij het strand; ik had mijn rugzak kunnen pakken en de vlakke kuststrook de volgende dag al kunnen verlaten; als ik dat gedaan had, was het allemaal heel anders gelopen.
Of misschien had ik geen keus. Interessant dat die gedachte door mijn hoofd schoot in het restaurant in Bénodet. Het hele tafelgezelschap om het leven brengen en vertrekken.
Toen al, op dat moment al, wist ik diep in mijn hart wat er jaren later zou gebeuren.
Ik heb besloten wie de eerste moet worden. De volgorde is niet onbelangrijk.