NIEUWS

Lees de proloog van De boekendief!

Onlangs verscheen De boekendief in Rainbow!  Een prachtig geschreven, ontroerend verhaal over een jong meisje dat haar liefde voor boeken en woorden ontdekt in tijden van oorlog. Je kunt hier alvast de proloog lezen, waarin we kennismaken met de boekendief en met de bijzondere verteller van dit verhaal.

 

PROLOOG
Een bergketen van puin

waarin de verteller ons laat kennismaken met:
hemzelf – de kleuren – en de boekendief

 

Dood en chocolade

Eerst de kleuren.
Dan de mensen.
Zo zie ik de dingen meestal.
Of probeer ik dat in elk geval.

| ZIE HIER EEN KLEIN FEIT |
Je gaat dood.

Ik probeer oprecht opgewekt te doen over dit hele onderwerp, hoewel het de meeste mensen moeite kost dit te geloven, ongeacht mijn tegenwerpingen. Alsjeblieft, geloof me. Ik kan zeer beslist opgewekt zijn. Ik kan allerliefst zijn. Aimabel. Aanhalig. En dat zijn alleen nog maar de A’s. Maar vraag me niet om aardig te zijn. Aardig heeft niets met mij te maken.

| REACTIE OP HET EERDER GENOEMDE FEIT |
Vind je dit onrustbarend?
Dan verzoek ik je dringend: wees niet bang.
Ik ben buitengewoon rechtvaardig.

Maar natuurlijk, ik moet me voorstellen.
Een begin.
Waar zijn mijn manieren?
Ik zou mezelf fatsoenlijk kunnen voorstellen, maar dat is eigenlijk niet nodig. Je zult me goed genoeg en snel genoeg leren kennen, afhankelijk van een uiteenlopende reeks variabelen. Laat ik volstaan met te zeggen dat ik me op een gegeven moment over je heen zal buigen, zo vriendelijk mogelijk. Ik zal je ziel in mijn armen houden. Achter mij zal een kleur zichtbaar zijn. Ik zal je zachtjes wegdragen.
Op dat moment zul jij daar liggen (ik tref mensen slechts zelden staand aan). Jij zult vastzitten in je eigen lichaam. Misschien gaat het gepaard met een ontdekking; een schreeuw zal haast ongemerkt in de lucht verdwijnen. Het enige geluid dat ik daarna nog zal horen zal mijn eigen ademhaling zijn en het geluid van de geur, van mijn voetstappen.
De vraag is, welke kleur zal alles hebben op het moment waarop ik je kom halen? Wat zal de hemel zeggen?
Persoonlijk houd ik van een chocoladekleurige hemel. Donkere, donkere chocolade. Mensen zeggen dat het bij me past. Ik probeer echter te genieten van elke kleur die ik zie – het hele spectrum. Een miljard verschillende smaken, allemaal net een beetje anders, en een hemel om zachtjes aan te zuigen. Dat is goed tegen de stress. Het helpt me te ontspannen.

| EEN KLEINE THEORIE |
Mensen zien de kleuren van een dag alleen
aan het begin en het eind ervan, maar voor mij
staat het als een paal boven water dat er elke dag,
met elke seconde die er verstrijkt, een veelheid
aan tinten en schakeringen in elkaar overvloeit.
Een enkel uur kan uit duizenden verschillende
kleuren bestaan. Wasachtig geel, wolkenblauw.
Sombere duistertinten. In mijn vak vind ik
het belangrijk ze op te merken.

Ik zinspeelde er al eerder op, mijn grote redder is afleiding. Die zorgt ervoor dat ik niet gek word. Het helpt me om het aan te kunnen, want ik doe dit werk al heel erg lang. Het probleem is, wie zal mij ooit kunnen vervangen? Wie kan het van mij over nemen terwijl ik van een geheel verzorgde vakantie geniet in een of ander standaard vakantieoord, hetzij tropisch, hetzij van het type skivakantie? Het antwoord luidt, vanzelfsprekend, niemand, wat voor mij aanleiding is geweest een bewuste, weloverwogen beslissing te nemen – om van afleiding mijn vakantie te maken. Waarbij het natuurlijk overbodig is te vermelden dat ik maar af en toe vakantie vier. In kleuren.
Toch is het niet onmogelijk dat jij je nu afvraagt: waarom heeft hij eigenlijk vakantie nodig? Waarvan heeft hij afleiding nodig?
Wat mij tot mijn volgende punt brengt.
Het zijn de overgebleven mensen.
De overlevenden.
Ik kan het niet verdragen naar hen te kijken, hoewel het me vaak niet lukt daar onderuit te komen. Om niet aan hen te hoeven denken kijk ik bewust naar de kleuren, maar zo nu en dan zie ik degenen die achterblijven, wegschrompelend te midden van de puzzelstukjes van besef, wanhoop en verbazing. Zij hebben doorboorde harten. Zij hebben uitgeputte longen.
Wat mij op het onderwerp brengt waarover ik jullie vanavond, of vandaag, of hoe laat en welke kleur het ook is, ga vertellen. Het is het verhaal van een van die eeuwige overlevenden – een expert in het alleen achterblijven.
Het is eigenlijk maar een klein verhaaltje, over onder andere:

  • een meisje
  • enkele woorden
  • een accordeonist
  • een stel fanatieke Duitsers
  • een Joodse vuistvechter
  • en behoorlijk wat diefstal.

Ik heb de boekendief drie keer gezien.

 

Naast de spoorlijn

Het eerste wat je ziet is iets wits. Van het oogverblindende soort.
Sommigen van jullie zullen nu denken dat wit niet echt een kleur is en meer van die slaapverwekkende onzin. Nou, laat mij jullie dan vertellen dat dat wel zo is. Wit is zonder meer een kleuren persoonlijk lijkt het me beter voor je dat je daar niets tegen inbrengt.

| EEN GERUSTSTELLENDE MEDEDELING |
Blijf alsjeblieft rustig, ondanks het eerdere dreigement.
Ik ben één en al grote mond –
ik ben niet gewelddadig. Ik ben niet boosaardig.
Ik ben een resultaat.

Ja, het was wit.
Het leek wel alsof de hele aardbol gehuld was in sneeuw. Alsof hij de sneeuw had aangetrokken, zoals je een truitje aantrekt. Naast de spoorlijn waren voetsporen weggezonken tot aan hun schenen. Bomen droegen dekens van ijs.
Zoals je waarschijnlijk al had verwacht, was er iemand gestorven.
Ze konden hem niet zomaar op de grond laten liggen. Voorlopig was dat niet zo’n probleem, maar straks zou het spoor weer worden vrijgegeven en moest de trein verder.
Er waren twee conducteurs.
Er was een moeder en haar dochter.
Eén lijk.
De moeder, het meisje en het lijk bleven koppig zwijgen.

‘Wat moet ik nu verder nog doen?’
De conducteurs waren lang en klein. De lange nam steeds als eerste het woord, hoewel hij niet de leiding had. Hij keek naar de kleinere, rondere. Degene met het bolle, rode gezicht.
‘Tja,’ luidde het antwoord, ‘we kunnen ze hier moeilijk gewoon achterlaten, vind je niet?’
De lange begon ongeduldig te worden. ‘Waarom niet?’
En de kleinere ontplofte zowat. Hij blikte omhoog naar de kin van de lange en riep: ‘Spinnst du? Ben je gek geworden!?’ De afschuw op zijn wangen werd steeds duidelijker. ‘Kom op,’ zei hij, door de sneeuw sjokkend. ‘Als het moet, dragen we ze alle drie naar binnen. En we moeten het volgende station inlichten.’

Wat mij betreft, ik had toen al de meest elementaire vergissing begaan die je je kunt indenken. Ik kan je niet vertellen hoe zwaar ik mezelf teleurstelde. Aanvankelijk had ik alles goed gedaan:
Ik bestudeerde de oogverblindend witte sneeuwlucht door het raampje van de rijdende trein. Ik ademde hem praktisch in en toch weifelde ik. Ik wankelde – mijn interesse werd gewekt. Door het meisje. Ik liet me leiden door mijn nieuwsgierigheid en besloot zo lang te blijven als mijn programma me toestond en keek toe.
Drieëntwintig minuten later, toen de trein tot stilstand was gekomen, stapte ik samen met hen uit.
Een kleine ziel in mijn armen.
Ik ging een beetje rechts van hen staan.

Het dynamische conducteursduo liep terug naar de moeder, het meisje en het lijk van de kleine man. Ik weet nog goed hoe luid mijn adem die dag klonk. Het verbaasde me dat de conducteurs me niet zagen toen ze langsliepen. De wereld kreunde inmiddels onder het gewicht van zoveel sneeuw.
Misschien een meter of tien links van mij stond het bleke, hongerige meisje, half bevroren.
Haar mond trilde.
Ze hield haar koude armen om haar lichaam geslagen.
Tranen lagen bevroren op het gezicht van de boekendief.

 

De verduistering

De volgende keer was er een kenmerkend zwart, om de polen van mijn veelzijdigheid te tonen, als het ware. Het was het donkerste moment voor zonsopgang.
Ditmaal was ik gekomen voor een man van een jaar of vierentwintig. In sommige opzichten was het bijna iets moois. Het vliegtuig sputterde nog. De rook lekte uit zijn beide longen.
Toen het neerstortte, scheurde het drie diepe wonden in de aarde. De vleugels waren nu afgezaagde armen. Die niet meer vlogen. Niet voor deze kleine metalen vogel.

| NOG WAT ANDERE FEITJES |
Soms arriveer ik te vroeg.
Ik haast me,
en sommige mensen klampen zich langer
aan het leven vast dan verwacht.

Na een klein aantal minuten was het toestel uitgerookt. Het had niets meer te geven.
De eerste die ter plaatse was, was een jongen met een raspende ademhaling en iets wat op een gereedschapskist leek. Met grote omzichtigheid liep hij naar de cockpit en keek naar de piloot, om te zien of hij nog leefde, wat op dat moment nog het geval was. De boekendief arriveerde ongeveer dertig seconden later.
Jaren waren verstreken, maar ik herkende haar.
Ze hijgde.

Uit de gereedschapskist haalde de jongen, gek genoeg, een teddybeer.
Hij stak zijn arm door de kapotte voorruit naar binnen en zette de beer op de borst van de piloot. De glimlachende beer zat in elkaar gedoken tussen de stoffelijke resten van de man en het bloed. Een paar minuten later zag ik mijn kans schoon. Dit was het juiste moment.
Ik ging naar binnen, bevrijdde zijn ziel en droeg hem voorzichtig naar buiten.
Het enige wat overbleef waren het lichaam, de langzaam wegtrekkende geur van rook en de lachende teddybeer.

Toen de menigte eenmaal was gearriveerd, was alles natuurlijk veranderd. De horizon kleurde houtskoolgrijs. Wat resteerde van het zwart boven ons was niet veel meer dan een slordig gekrabbeld potloodstreepje dat al bijna was verdwenen.
De man daarentegen had de kleur van bot. Skeletkleurige huid. Een verkreukeld uniform. Zijn ogen waren koud en bruin – als koffievlekken – en het laatste potloodkrabbeltje in de lucht nam een in mijn ogen eigenaardige maar vertrouwde vorm aan. Heel kenmerkend.

De menigte deed wat menigtes nu eenmaal doen.
Terwijl ik tussen de mensen door liep, speelde iedereen zijn eigen spel met de stilte. Het was een klein ratjetoe van onsamenhangende handgebaren, gedempte zinnen en onuitgesproken, onhandige reacties.
Toen ik nog even achteromkeek naar het vliegtuig, leek de open mond van de piloot te glimlachen.
Een laatste ongepaste grap.
Een menselijke clou.

Hij bleef daar liggen, in het doodskleed van zijn uniform, terwijl het grijzer wordende licht zich aan een potje armworstelen waagde met de hemel. Zoals zo vaak leek er toen ik wegliep weer even een snelle schaduw te zijn, een laatste moment van verduiste ring – de erkenning van een nieuwe ziel die niet meer was.
Ondanks alle kleuren die alles wat ik tegenkom in deze wereld beroeren en overweldigen, neem ik vaak, heel even, een verduistering waar wanneer er een mens sterft.
Miljoenen heb ik er gezien.
Ik heb meer verduisteringen gezien dan me lief zijn.

 

De vlag

De laatste keer dat ik haar zag was rood. De hemel was als een kolkende, kokende soep. Op sommige plaatsen was hij aangebrand. Hier en daar zag je zwarte kruimels, en peper, tussen al dat rood.
Even ervoor waren er nog kinderen aan het hinkelen geweest, op de straat die eruitzag als met olievlekken besmeurde bladzijden. Toen ik aankwam kon ik de echo’s nog horen. De springende voeten op de straat. De vrolijke kinderstemmen en het lachen dat snel zou wegsterven.
En toen, bommen.

Deze keer was alles te laat.
De sirenes. De waarschuwingssignalen op de radio. Allemaal te laat.

Binnen enkele minuten lagen overal bergen beton en aarde. De straten waren opengereten aderen. Bloed bleef stromen totdat het opdroogde op de weg en de lichamen bleven er liggen, als drijfhout na een overstroming.
Ze lagen vastgekleefd, stuk voor stuk. Een heel pakket aan zielen.
Was dit het noodlot?
Pech?
Was dat het wat hen daar vastgekleefd hield?
Natuurlijk niet.
Laten we ons niet van den domme houden.
Het had waarschijnlijk meer te maken met de bommen, omlaag gesmeten door mensen die zich tussen de wolken verscholen hielden.
Urenlang hield de lucht de vernietigend rode kleur van een zelfgebrouwen tomatensoepje. Het kleine Duitse stadje was uiteengereten. Sneeuwvlokken van as dwarrelden zo beeldschoon neer dat je in de verleiding kwam je tong uit te steken om ze te vangen, te proeven. Alleen zouden ze je lippen hebben geschroeid. Ze zouden je mond hebben verbrand.

Ik zie het heel duidelijk voor me.
Ik wilde net weggaan, toen ik haar op haar knieën op de grond zag zitten.
Om haar heen was een bergketen van puin vormgegeven, geconstrueerd en opgetrokken. Ze hield een boek in haar handen geklemd.

Wat de boekendief het allerliefste wilde was teruggaan naar de kelder, om te schrijven, of haar verhaal nog een laatste keer door te lezen. Achteraf zie ik dat zo duidelijk op haar gezicht. Ze hunkerde ernaar – naar de veiligheid, het huiselijke ervan – maar ze kon zich niet verroeren. Bovendien  bestond de kelder niet meer. Die maakte deel uit van het verwoeste landschap.

Ik vraag je nogmaals, alsjeblieft, mij te geloven.
Ik wilde blijven staan. Op mijn hurken gaan zitten.
Ik wilde zeggen:
‘Het spijt me zo, kindje.’
Maar dat mag niet.
Ik hurkte niet bij haar neer. Ik zei niets.
In plaats daarvan bleef ik een poosje naar haar staan kijken.
Toen ze zich weer kon bewegen, volgde ik haar.
Ze liet het boek vallen.
Ze knielde neer.
De boekendief huilde.

Toen het puinruimen begon, werd er verschillende keren op haar boek getrapt, en hoewel er opdracht was gegeven alleen het betonpuin op te ruimen, werd het kostbaarste bezit van het meisje in een vuilnisauto gegooid, waarop ik mij verplicht voelde iets te doen. Ik klom in de auto en nam het in mijn hand, zonder te beseffen dat ik haar verhaal in de loop der jaren, gedurende mijn reizen, honderden keren zou lezen. Ik zou de plekken zien waar onze wegen elkaar kruisten en me verwonderen over wat het meisje zag en hoe zij overleefde. Veel meer dan dat kan ik niet doen – kijken hoe het samenvalt met al het andere wat ik gedurende die tijd aan schouwde.

Wanneer ik aan haar denk, zie ik een lange lijst van kleuren, maar het zijn de drie waarin ik haar in levenden lijve zag die de meeste indruk hebben gemaakt. Soms lukt het me om ver boven die drie momenten te zweven. Dan hang ik daar, net zolang tot een etterende waarheid door een poel van bloed boven komt drijven.
Dan zie ik ze een vorm aannemen.

| DE KLEUREN |
ROOD | WIT | ZWART

Ze vallen bovenop elkaar. Het gekrabbelde kenmerkende zwart op het oogverblindende aardbolvormige wit, bovenop het dikke, soeperige rood.
Ja, ik word vaak aan haar herinnerd en in een van mijn vele, vele zakken draag ik haar verhaal met me mee om steeds opnieuw te vertellen. Het is er één van de vele die ik bij me draag en ieder op hun eigen manier zijn ze stuk voor stuk heel bijzonder. Elk verhaal is een poging – een bovenmenselijke poging – om mij te bewijzen dat jullie, en jullie menselijke bestaan, het waard zijn.
Hier is het. Een van de vele.
De Boekendief.
Als je er zin in hebt, ga dan met me mee. Dan zal ik je een verhaal vertellen.
Dan zal ik je iets laten zien.

 

Benieuwd naar meer? Je kunt het boek hier bestellen.